De start van Kjeld Nuis

Topschaatser over de weg naar succes
Iedereen begint ergens, maar hoe begin je als topsporter? Topschaatser Kjeld Nuis vertelt hoe hij begon om het onmogelijke mogelijk te maken. Hoe verliep zijn weg naar succes? Welke hobbels heeft hij moeten nemen voordat hij topschaatser en olympisch kampioen werd?

Wat weet je nog van je allereerste keer op schaatsen?

“Toen was ik 3 jaar oud, dus daar herinner ik me vrij weinig van. Wel weet ik nog goed dat ik heel graag wilde leren schaatsen. Vooral toen ik op televisie zag dat Rintje Ritsma Europees kampioen werd. Dat zag ik bij mijn oma, met wie ik als klein jochie door de kamer ‘schaatste’. Vanaf dat moment vond ik de sport en de bewegingen mooi. Toen ik Rintje op het podium zag, wist ik: ik wil ook schaatskampioen worden!”

Dus meldde de 7-jarige Kjeld zich bij de Leidse IJsclub IJVL

“Precies. Ik deed mee aan de Zuid-Hollandse scholenkampioenschappen in Sassenheim. Alle scholen deden aan die wedstrijd mee. En ik won die wedstrijd. Als ik oude videobeelden daarvan zie, krijg ik plaatsvervangende schaamte. Je ziet me op de hoogste trede van een houten podiumpje en ik stond daar te juichen alsof ik niet voor twintig ouders, maar een vol Thialf stond. Voor mijn gevoel werd ik daar al wereldkampioen.”

Wanneer werd schaatsen meer dan een hobby?

“Dat ging vrij snel. Bij schaatsclub IJVL zat ik in een goede lichting met jonge, getalenteerde schaatsers. Binnen die groep merkte ik dat ik sneller was dan de anderen. Vanaf m’n tiende jaar ging ik ook meedoen aan het Nederlands kampioenschap voor pupillen. Op zaterdagochtend vroeg, helemaal in Groningen: om 04.30 uur in de auto, de wedstrijden begonnen al om 07.00 uur. Dan zaten we in de auto met talenten als Roxanne van Hemert en Laurine van Riessen. Toeval?”

Hoeveel tijd besteedde je in die beginjaren aan trainen?

“Toen ik op de basisschool zat, trainde ik een of twee keer per week. In het weekend begon dat wel vroeg, om 06.00 uur. Naarmate ik ouder werd, werd ik beter en waren er meer wedstrijden waarvoor we langer moesten reizen. Na school ging ik met de bus naar de schaatsbaan. Zo maakte ik vaak lange dagen van ’s morgens 07.00 uur tot ’s avonds 19.00 of nog later. Toch vond ik het altijd zo leuk dat ik nooit het gevoel heb gehad dat ik een offer moest brengen.”

Hoe ben je professioneel schaatser geworden?

“Ik wilde wereldkampioen worden. De weg naar mijn eerste profcontract en de schaatstop was echter geen rechte lijn. Op mijn veertiende zat ik bij mijn moeder in de auto toen we een ongeluk kregen. Daar hield ik een zware hersenschudding en gebroken oogkassen aan over. Toen lag ik er een jaar uit. Tot mijn frustratie werd ik door mijn gewest Zuid-Holland uit de schaatsselectie gezet. Ik vind het nog steeds schandalig hoe ik als talent na die tegenslag eruit ben geschopt.”

Hoe ben je met die tegenslag omgegaan?

“Door een jaar lang heel intensief te werken aan mezelf, met twee trainers van de schaatsclub en mijn vader, die leraar sport en bewegen was. Dat jaar heb ik mezelf teruggeknokt naar landelijk niveau. Onverwachts werd ik uitgenodigd voor het Nederlands kampioenschap. Zo onverwachts dat ik met een geleend schaatspak aan de start stond. Maar het werd loon naar werken: ik reed iedereen uit mijn gewest eraf. Dat voelde als zoete wraak.”

Waren er meer tegenslagen die je moest incasseren?

“Ik ben ook een half seizoen geblesseerd geweest aan mijn enkel. Hierdoor miste ik het belangrijkste moment van het jaar: het WK voor junioren, normaal hét moment om door te breken. Eenmaal hersteld reed ik de World Cup finalewedstrijden. Dat werd een groot succes: goud op de 1.000 en 1.500 meter. Na afloop ging de telefoon: het was topcoach Jac Orie die vroeg of ik mee wilde met zijn schaatsploeg. De ploeg van Mark Tuitert en Simon Kuipers, daar mocht ik tussen rijden. Zo werd ik prof.”

Welke personen hebben een belangrijke rol gespeeld voor wie je nu bent?

“Het begon bij mijn ouders. Zij hebben me als jonge schaatser overal heengebracht. Zonder hen was het nooit gelukt. Ook heb je trainers nodig die in je geloven. Van Wim den Elsen heb ik goed leren trainen. Rond mijn zestiende maakte hij me fysiek en mentaal sterker. Ook heb ik veel gehad aan coaches Jac Orie, Gerard van Velde en de begeleiders van mijn team. Zoals fysiotherapeut Johan Methorst, die me regelmatig ‘oplapt’. En mijn manager André, die de sponsoren regelt en zelfs op mijn zoontje oppast.”

Op welke prestatie ben je het meest trots?

“Ik ben trots op mijn gouden olympische 1.500 meter in Peking. Nog nooit had iemand die titel geprolongeerd. Maar het meest euforische moment was de winst op de olympische 1.000 meter in Pyeongchang. Dat was míjn afstand. Iedereen verwachtte dat ik zou winnen. Na het goud op de 1.500 meter moest ik elf lange dagen mijn topvorm zien vast te houden. De allerlaatste rit, ik wist precies wat ik moest rijden. Ik maakte zelfs een valse start. Eenmaal over de streep zag ik dat het gelukt was en ontplofte ik vanbinnen.”

Je hebt jezelf ooit een ‘laatbloeier’ genoemd. Is het ooit te laat om ergens aan te beginnen?

“Nee, zeker niet. Achteraf denk dat ik eerder had willen beginnen om mentaal een betere sporter te worden. De innerlijke rust, het vinden van je focus. Als gevoelsmens liet ik me soms snel afleiden; in een vol stadion voel ik van alles. Dan vergat ik de simpelste dingen: je slagen goed afmaken, je eigen positie kiezen, het goede gevoel op het ijs. ‘Ben ik wel goed bezig?’ Door met een sportpsycholoog te werken, heb ik geleerd om bijvoorbeeld angstgevoelens te accepteren.”

Terugkijkend op je carrière, zijn er dingen die je liever anders zou hebben gedaan?

“Als schaatstalent win je wedstrijden en ben je op een zeker moment de beste van de wereld. Maar ik weet ook hoe ontzettend ik kon balen als het daarna even niet lekker liep. Dat kon ik moeilijk accepteren. Als ik terugkijk, dan had ik dolgraag mezelf even de tijd en rust gegund om op adem te komen. Om ervan te genieten, want het is zo mooi om topsporter te mogen zijn. Helaas heb ik er te weinig van genoten.”

Als jouw zoontje ook (top)sporter wil worden, welke wijze les wil je hem meegeven?

“Hij ziet zichzelf wel als toekomstig topsporter. Het is fantastisch die kinderen van 5 of 6 jaar oud te zien voetballen. Als ze gescoord hebben, nemen ze een aanloopje en glijden ze als een Ronaldo of Messi over het gras. Mijn wens is dat hij en zijn jonge sportvriendjes zoveel mogelijk plezier maken. En mocht topsport echt hun droom zijn, blijf er dan hard voor werken. Maar maak wel eerst je school af. Als je talent hebt, dan kom je ook na je schooldiploma wel bovendrijven.”

Als je iets echt graag wilt en er echt voor gaat, is er heel veel mogelijk. Dat is de gedachte achter Toyota’s Start Your Impossible. Wat is jouw persoonlijke Start Your Impossible-moment?

“Ondanks blessures en ongeluk heb ik er altijd in geloofd dat ik de beste van de wereld kon worden. Ik heb er acht jaar over gedaan om me voor de Olympische Spelen te kwalificeren. Pas na twaalf jaar doorzetten haalde ik mijn eerste olympische gouden medaille. Kortom: die olympische droom moet je volhouden.”

Start Your Impossible

Het motto van Toyota is mobiliteit voor iedereen. We zijn ervan overtuigd dat mobiliteit verder gaat dan alleen auto’s. Tijdens ’s werelds grootste sportevenement bewijzen atleten dat niets onmogelijk is. Er wordt telkens bewezen dat niets onhaalbaar is en dit inspireert ons dat met de kracht van bewegen het onmogelijke kan worden bereikt. Vanwege deze idealen is Toyota trotse mobiliteitspartner van de Olympische en Paralympische Spelen.